Woensdag 31 december 2003

Om een traditie te doorbreken hebben we geen oliebollen en geen champagne en kijken we geen tv. We zijn samen, alle nazaten trekken hun eigen plan.

We maken een lijst van hoogtepunten van 2003.

Met een ijzeren verbaal talent probeert mijn man of hij mij mijn hoogtepunt ‘dochter is zwanger’ kan doen wijzigen in ‘eerste publicatie in maandmagazine met grootste oplage in Nederland’.

Ik moet proberen helemaal alleen naar mezelf  te kijken, zegt hij, en ik merk hoe moeilijk ik mij kan loskoppelen van mijn kinderen.

De onverwachte happiness van andere dochter staat als tweede op mijn lijstje hoogtepunten.

Ten slotte, na een half uur, capituleer ik en bepaal als hoogtepunt voor 2003 dat mijn schrijverscarrière serieus begonnen is en vooruitblikkend op 2004 dat er een kind geboren wordt. Daar kan ik niet omheen.

“Wat was jouw hoogtepunt?” vraag ik.

“Dat  ik ben gebleven zoals ik ben,” zegt hij. Daarmee geeft hij meteen het goede voorbeeld. Hij blijft bij zichzelf.

En daar ga ik weer: “O ja, dat is ook mijn hoogtepunt.” Want als hij niet was gebleven zoals hij was, was hij nu ziek of dood.

Is dit onvermogen om jezelf te isoleren kenmerkend voor vrouwen? vraag ik me af.

Om twaalf uur trekken we een fles hele gewone witte wijn open. "Wijn zonder ballen," zegt mijn echtgenoot.

"Gelukkig nieuwjaar allerliefste!"

Maar wie is nu eigenlijk je allerliefste, je kind of je man? Je kind of je vrouw?


Dinsdag 30 december 2003

Vandaag voor het eerst na herstel-totnutoe van armzalige arm met zwemvriendin baantjes getrokken op de vroege ochtend.

“Die twee mevrouwen die de baren opgaan... half acht... gaan die morgen?” vroeg twee jaar geleden Sidonius op een avond.

Gisterenavond vroeg hij: “Ga je morgen zwemmen morgen, met haar?”


Maandag 29 december 2003

 “Heb je nog iets leuks beleefd?” vraag ik.

Van acht tot acht ben ik de deur uitgeweest om samen met mijn compagnon de nieuwjaarscadeautjes voor onze klanten verzendklaar maken. Kom doodmoe thuis, maar een blije echtgenoot, blij dat ik weer thuis ben, haalt me van het station.

“Ze hebben koffie bij me gedronken. Was hartstikke leuk.”

“Wie?”

“Die met die dikke buik en hij.”

Zwangere dochter en haar man hebben de commode opgehaald waar zij en ik nog op gelegen hebben.


Zondag 28 december 2003

In De lakenhal in Leiden gaan we op zoek naar Vroeger. Er zijn foto’s uit de jaren vijftig tentoongesteld. Ik zoek mijn vader, die in die tijd fotowerk heeft verkocht aan dit museum. In de catalogus bij de kassa lees ik een kort verhaaltje over mijn vader, W.C. van Dijk, maar er staat geen foto van hem in. Zodra we boven zijn begin ik gejaagd door de zalen te rennen, opgezweept door de geur van eigen bloed. Maar wie het begeerde obsessief najaagt zal niets vinden! Ik begin het museum te vervloeken omdat ik mijn vader nergens zie.

Dan komt mijn wat rustiger rondkijkende echtgenoot mij met een gedempt opgewonden kreet ophalen: “Kom, kom!”

Eerst als op hol geslagen er voorbijgerend, maar nu dan toch verenigd met het begeerde, laat ik mij fotograferen bij de foto die mijn vader met zijn eigen handen in de ontwikkelaar heeft gewiegd. Ik heb vaak dat wonderbaarlijke proces bijgewoond, vanaf dat ik groot genoeg was om in de bak te kunnen kijken.


Omdat Vroeger ons hongerig heeft gemaakt, eten we tomatensoep in een café in Leiden.

“Veertig jaar is hij dood, en nu hangt hij tussen Ed van der  Elsken, Johan van der Keuken, Cas Oorthuis, Eva Besnyo,  en andere grootheden in het museum. Geweldig hè?” zeg ik.

“Vroeger, veertig jaar geleden, is hij toen eh... over de zee gesprenkeld?” verandert mijn tafelgenoot van onderwerp.

“Ja, hij is over zee uitgestrooid.”

“Dat wil ik ook, dat moet je niet vergeten,” zegt hij.

Mijn man is bezig de toekomst te regisseren, aangewakkerd door mijn vader, die in de zee is ‘gesprenkeld’, maar die ook nog steeds bestaat!


Zaterdag 27 december 2003

Vandaag vieren mijn man en ik ons driejarig jublileum.

Op deze feestdag komt een van onze drieplusdrie nazaten een nieuwe geliefde voorstellen, zodat er niet twee maar vier stralende mensen bij het haardvuur zitten. En alles is goed!


Vrijdag 26 december 2003

Waarom hou ik zoveel deze man? Hij ziet mij altijd! elke minuut! zoals ik mijzelf in de spiegel zie na een drankje dat heel goed gevallen is.


Donderdag 25 december 2003

In een rond wit huis staat een langwerpige tafel met negen stoelen eromheen. Er zijn tien mensen.

 

Aan het ene hoofd van de tafel:

•  Sidonius

Aan het andere hoofd van de tafel:

•  Anne

•  kleindochter van Anne

Aan de ene lange kant van de tafel:

•  studerende dochter van Sidonius

•  zwangere dochter van Anne

•  ongeboren kleinkind van Anne

•  kleinzoon van Anne

Aan de andere lange kant van de tafel:

•  moeder van kleinzoon en kleindochter van Anne

•  man van zwangere dochter van Anne

•  studerende zoon van Sidonius


Ze eten hutspot met runderlappen in rode wijn. Het dessert is een kerstboom van ijstaart. Iedereen heeft het hoogste woord, maar de baby in de buik is het meest prominent aanwezig.


Woensdag 24 december 2003

Vandaag is het zover. Ik geef hem tijdens zijn ontbijt een print van het eerste hoofdstuk en verdwijn naar boven. Het gaat over de dag van zijn herseninfarct met een terugblik naar onze eerste kennismaking.

Als ik weer beneden kom heeft hij betraande ogen, hij heeft zich nooit gerealiseerd hoe zijn omgeving ontregeld was, terwijl hij met de dood streed. Hij is diep geraakt.

“Machtig mooi! Machtig! Maar dit klopt niet,” zegt hij. Hij wijst naar het zinnetje waarin staat dat het infarct ’s middags gebeurde. “Dit moet ’s nachts zijn.”

Zo brengt het boek tot mijn verrassing aan het licht hoe hij het zich herinnert. Als een donkere nachtmerrie, dus was het ’s nachts. Hij gelooft me bijna niet als ik zeg dat het ’s middags om een uur of twee was.


Dinsdag 23 december 2003

Zodra hij mijn werkkamer binnenkomt, klik ik het bestand met werktitel ‘Goed gebekt gebleven’ weg en ligt een word-bestand met kerstrecept open op het scherm. Hij leest over mijn schouder mee.

“Rundvlees in rode wijn, waar is dat voor?”

“Voor kerstmis.”

Met goedkeurende blik loopt hij weg. Komt een uur later weer binnen. Klikklik, ‘Goed gebekt gebleven’ springt weg in een grijsgestreept balkje op het scherm en ‘Rundvlees in rode wijn’ staat in volle glorie klaar om hem om de tuin te leiden.

“Rundvlees, nog steeds, hoe kan dat nou?” Hij kijkt ongelovig, lacht vertederd. Ach wat lief, zie ik hem denken, meisje is druk met kerstdiner.

Dan herkent hij de valse gloed op mijn gezicht en zegt: “Je was alleszins anders bezig, met dat andere, ja je ogen verraden... waar is het?”

“Ik heb het weggeklikt, je mag het nog niet lezen. Moet er nog aan schaven.”

Valt niet je mee je op je echtgenoot te concentreren als hij steeds binnenwandelt.


Maandag 22 december 2003

Vanavond luisteren we een poosje naar gitaar- en luitmuziek van Kapsberger (1580-1651).

“Wel de mooiste plaatcd die we hebben!” zegt hij.

“Weet je nog wanneer je die voor het eerst hoorde?” vraag ik.

“Ja nou, dat was bij jou.”

Juni 1999. Ik herinner me nog alle details van die eerste keer dat hij bij mij kwam eten. Drie maanden voor zijn herseninfarct.

Ik had hem en zijn dochter uitgenodigd. Hij kwam alleen, want de dochter was op schoolkamp. Ik deed hem open en pardoes duwde hij mij een fles witte wijn in de handen. Hij zag er leuk uit met wit kreukoverhemd los over zwarte broek. In mijn woonkamer, waar de balkondeuren open stonden, stak hij zijn kin omhoog en kneep zijn ogen samen. “Wat een mooie muziek! Oude muziek en heel vrij!” Op een oude elf-snarige gitaar speelde Sandro Volta toccata’s van Kapsberger. Ik herinner het me nog precies, want het straatgeroezemoes overstemde de gitaar volledig, en toch hoorde hij alleen maar die muziek. Ware levenskunst vond ik dat!


Zondag 21 december 2003

De hele week is hij achter de zon aan gegaan. Met  zijn camera vol lage zonnen en lange schaduwen duiken we vandaag achter de computer.

Het is inmiddels slecht weer. Regen en wind. We hebben het koud, misschien ook door de wijn van gisteren. Daarom besluiten we onszelf in het zonnetje te photoshoppen.




Zaterdag 20 december 2003

In een Mexicaans restaurant aan de gracht staat een lange tafel met tien eters. Klokjerond zitten daar:

Een man die zijn verjaardag viert (hoofdpersoon).

Zijn vrouw.

Zwangere dochter van zijn vrouw.

Kleinzoon van zijn vrouw.

Moeder van kleinzoon van zijn vrouw.

Vriend van hem en zijn vrouw; partner van vriendin van hem en zijn vrouw.

Zijn studerende zoon.

Vriendin van hem en zijn vrouw; partner van vriend van hem en zijn vrouw.

Zijn studerende dochter.

Vriendin van zijn studerende zoon.

“We zijn met z’n elven,” zegt studerende zoon. Betweterig corrigeert vrouw van hoofdpersoon de zoon. Maar even later geeft ze met schaamrood toe dat hij gelijk heeft. Hoofdpersoon lacht zijn vrouw vol leedvermaak uit.

“Wat ben jij nou voor oma!” roept een van de tien eters aan de tafel in het Mexicaanse restaurant aan de gracht.


Vrijdag 19 december 2003

“Wat is een spraakmaker?”

“Dat is iemand die... bijvoorbeeld jij... als ik iets doms zeg, dan zorg jij dat de mensen erover praten.”

“Iets doms?”

“Als ik iets wil zeggen en de mensen snappen het niet, dan zorgt de spraakmaker, dat ben jij, dat ze erover praten.”

“Dat ze praten over jouw gespreksonderwerp?”

“Ja! ja dat is het.”

“Dus de spraakmaker zorgt ervoor dat een gespreksonderwerp dat niet van hemzelf is, maar van iemand anders, op tafel komt?”

“Zo is het, hoezo?”

“Ik ga op internet zetten wat een spraakmaker is.”


Donderdag 18 december 2003

“Jij bent mijn enige spraakmaker!” zegt hij met een aai over mijn bol. Een compliment in woord en gebaar. Maar toch...

Wat bedoelt hij precies? Spraakwater, praatjesmaker, smaakmaker? Of ruimer geïnterpreteerd: spreekbuis, gesprekspartner, gangmaker?

Ik vraag het niet, want ik moet rennen om de bus naar Soesterberg te halen.


Woensdag 17 december 2003

Sidonius is jarig en ik heb zelfs geen cadeautje gekocht.

“Geeft niet, ik ben nu 69, geen kind meer”, zegt hij stoer.

“Je bent wel een kind en je vindt het vreselijk dat ik zelfs geen piepklein cadeautje voor je heb,” hij is dol op verrassingen, dat weet ik. Maar ik ben geblesseerd en onaardig.

De ochtend is een dieptepunt, ik voel me onverdiend gehandicapt. Tot in de middag een wonder geschiedt. De pijn trekt weg, ik kan mijn arm met het uur hoger tillen en verder draaien. Het is of ik uit een nachtmerrie kruip! “Gefeliciteerd schat” zegt hij.

In de avond stellen we ons op voor de tv, samen met een bevriend echtpaar waarvan de vrouw beweert dat hij hen voor zijn verjaardag uitgenodigd heeft. Zou kunnen, maar we weten dat ze zeer getalenteerd is in zichzelf uitnodigen. We genieten van “Le fabuleux destin d'Amelie Poulain”, en trekken het laatste flesje wijn open dat we in huis hebben.

“Machtig mooie verjaardag!” besluit de jarige tevreden als we nog voor middernacht in bed liggen.


Dinsdag 16 december 2003

Hij gerantsoeneerd op woorden en ik gerantsoeneerd op bewegingen.

Zo schuifelen we in de donkere, vroege ochtend naar onze respectievelijke huisartsen, die in dezelfde straat praktijk houden. Hij moet een nieuw recept hebben voor het medicijn dat zijn hartritmestoornissen in toom houdt (hopen we!) en ik ga mijn arm laten onderzoeken.

“Die armzalig arm zal alleszins geluk krijgen,” spreekt hij mij bemoedigend toe en hij krijgt voorlopig gelijk: ik blijk geen rsi te hebben!

Wel een venijnige ontsteking, ben de naam vergeten, maar ontstekingsremmers moeten mij daar snel vanaf helpen.


Maandag 15 december 2003

Nu ook niet in staat mij af te drogen na het douchen. Geen rsi, volgens telefonisch consult met de arts. Maar toch au au!


Zondag 14 december 2003

Au! Kan niet eens meer zelf mijn trui uittrekken.  Rsi?


Zaterdag 13 december 2003

Gelukkig wist zwangere, jarige dochter – net als hij een boogschutter – hem met de juiste woorden en een glas wijn op zijn gemak te stellen, zodat hij afzag van zijn plan om acuut op te stappen. Groot gezelschap is fijn, maar als je veel vreemden ziet en over veel minder woorden beschikt dan je 65 jaar gewend was, kan het even te veel worden.


Vrijdag 12 december 2003

‘Sidonius’ staat er onder aan het briefje op de keukentafel. Met elf x’jes erbij. De persoon Sidonius laat weten dat hij boodschappen doet bij de Marokkaan aan de overkant. Helemaal verwarmd door de elf x’jes hang ik mijn jas aan de kapstok.

“Hoe kom je bij die naam?” vraag ik als hij gehakt, paprika, aubergines en brood op het aanrecht legt.

“Die heb ik vroeger bedacht. Ongeveer dertig jaar geleden.”

“Waar woonde je toen?”

“In Bilthoven, ik was zestien.”

“Dertig jaar geleden en nog steeds een jonge god: Sidonius, zesenveertig jaar!”

“Dat kan niet hè?”

“Nee dat kan niet.”

“Friese naam.”

“Mooie naam misschien voor in het boek.”

“Vanaf nu heet ik Sidonius.”

“Alleen in het boek toch?”

“Alleen in het boek, oké, machtig!”


Donderdag 11 december 2003

Op straat gluurt hij vertederd in elke kinderwagen. In de huiselijke debatten keert hij zich bokkig tegen het koningshuis.

Vandaag zijn wij rond de tafel gekropen om de voortgang van mijn boek, waar hij nauw bij betrokken is, te bespreken. Op de tafel slingert een Stadsblad met een plaatje van een slapend pasgeboren prinsesje op de voorpagina. Het babyportretje leidt hem af, een glimlach verschijnt. Hij buigt zich over de tekst en de glimlach verdwijnt. 

“Wat een lelijk kind, hè!” Een tergend theatrale blik schiet over de tafel.

“Wat klets je nou. Ze is mooi.”

“Ik vind haar lelijk.”

“Nou, dat wordt wat als zwangere dochter niet meer zwanger is. Vind je haar baby misschien ook lelijk.”

“Zwangere dochter," hij proeft haar naam, "die krijgt een prachtig kind! Ze is zelf ook heel mooi.”

“Ben je niet een tikje partijdig?”

“Nee helemaal niet.” Zijn ogen twinkelen zo uitbundig dat ik hard moet lachen.


Woensdag 10 december 2003

Omdat zwangere dochter haar babyuitzet nog niet klaar heeft en zaterdag jarig is, zijn mijn man en ik gisteren uit geweest op babykleertjes. Eerst peperdure oilily-truitjes gezien bij ’t Kevertje, daarna aanzienlijk goedkopere truitjes en slobpakjes bij Prenatal. Niets gekocht. 

“Zij heeft een kind daarbinnen en dat komt eruit, ploep ploep,” zegt mijn man vandaag en wijst in de kersverse hema-folder een foto van een zwangere vrouw aan.

“Goed idee, we gaan gewoon bij de hema babykleertjes kopen!”


Dinsdag 9 december 2003

“Hallo,” zegt hij teder tegen een jong meisje met lange donkere haren, spijkerpak, dat hem stralend toelacht vanuit een lijstje op mijn werkkamer.

“Vergane glorie,” zucht ik, want dat meisje ben ik, 35 jaar geleden.

“Niks daarvan, bestáánde glorie ben jij!” Hij is altijd provocerend overtuigd van zijn gelijk, maar in dit geval ga ik er niet tegenin. Waarom zou ik? Het mag hem toch ook wel eens voor de wind gaan!


Maandag 8 december 2003

Koud! Danzij koopzondag, was Sint gisteren in staat  om me tussen de verjaardagen door een toegift te geven, een bontmuts. Hijzelf ontving tot zijn verrassing een paar wollen sokken.

“Het gaat er warm aan toe,” zegt hij als we  stevig gearmd langs het singel lopen.

“Ja knus hè!” beaam ik.

Maar dan waaiert hij corrigerend een handschoenhand eerst naar zijn Spaanse pet, dan naar mijn hoofddeksel en dan naar zijn voeten.


Zondag 7 december 2003

Twee ‘heerlijke avondjes’ krijgen ons niet klein. We laten onze neus vandaag ook nog eens op twee verjaardagen zien. Maar rond middernacht in de trein naar huis hoor je ons niet meer.


Zaterdag 6 december 2003

Gedicht van die ene Sint voor mij.

“Ze is goed in Nederlandse taal,

maar Deens is een apart verhaal.

Het liefste wil ze echter schrijven,

Dat haar gedachten in woord beklijven.

Ze wil zinnen en passages

Direct stralend op papier doen schijnen

Langs vaste kaarsrechte lijnen.”

Cadeau: een lamp met een waaier van 11 kaarsrechte armen


Vrijdag 5 december 2003

Een Sinterklazenpaar, dat in het dagelijks leven te kampen heeft met tegenslag, verrast ons met een cadeau en een gedicht waar lang op gezwoegd is. Een onverwachte actie die wij belonen met vispastei, whisky en witte wijn.

“Met je leven moet je in de bres springen, anders ben je dood,” glundert mijn echtgenoot zachtjes in mijn oor.


Donderdag 4 december 2003

“Wil je nog meer bootjes?” vraagt mijn echtgenoot.

“Nog meer bootjes?”

Ik laat hem aanmodderen.

“Nee, eh... borreltjes?”

“Bootjes was bijna goed, als je één letter verandert heb je het woord,” help ik hem.

“Botjes, natuurlijk, wil je nog botjes?”

“Bij botjes heb je een letter weggehaald. Je moet een letter veranderen.”

“Oké, laat me gewoon goed nadenken.”

Hij denkt en prevelt allerlei klanken die erop lijken.

“Geen bootjes, maar .....” mijn mond vormt het woord.

“O ja, boontjes!”

“Geen boontjes maar...    nnnnn....”

“Verdorie ja, NOOTJES! Ja toch? Nootjes is toch goed? Dat ik daar nou niet op kon komen.”

“Ja, ik wil graag nog meer nootjes.”

Hij grinnikt schooljongensachtig en loopt naar de keuken.


Woensdag 3 december 2003

We zien iets op tv over mensen die mensen doden en opeten.

“Zou jij mensen doden om te eten?” vraag ik.

“Nee.”

“Waarom niet, je lust toch alles, zelfs organen?”

“Mensen kunnen opperen en beraadslagen.”

“En een hele zwakbegaafde dan?”

“Een mens die heel erg niks meer weet...  als-ie dood is krijgt-ie hetzelfde als iemand anders die dood is.”

“Wat is dat dan?”

“Eeuwige liefde, als je dat gelooft... ennu... je kunt hem niet doden want je weet niet hoe hij zou zijn als-ie wél bij zinnen was geweest.”


Dinsdag 2 december 2003

“Heb jij een verlanglijst?” vraag ik.

“Een paardenstaart.”

“Van Sinterklaas?”

“Nee van eh... Sytze Wiersma.”


Maandag 1 december 2003

Hij heeft vandaag eindelijk zijn camera opgehaald, niet de zijne, maar wel precies zo een als hij had. Ligt naast de radiator bij de gebruiksaanwijzing. Een gloednieuw apparaat vers van de fabriek. Maar is hij zo blij als je zou verwachten?

 “Ik ga hem inruilen in Rotterdam.”

“Waarom?”

“Staat in de krant . Twee haltes met lijn 4”