leesversie


<<–– terug naar versie met plaatjes

 
 

 

Annelize van Dijk houdt van Sytze Wiersma en hij van haar. Hij heeft een eigen taal om dat te zeggen. Door afasie kan hij de gangbare woorden niet altijd vinden. Maar misschien gebruikte hij die toch al nooit, denkt zij.

21 april 2002
Huwelijksaanzoek
In een bleek voorjaarszonnetje zit ik op mijn Franse balkon. Gefascineerd lees ik een stukje over een meisje van zeven bij wie de linkerhersenhelft, en daarmee het spraakcentrum, is verwijderd. Daarna sprak ze twee talen. Onbegrijpelijk!
Ik heb de voordeur niet gehoord, schrik als de kamerdeur openzwaait en een kaarsrechte gestalte binnenkomt. Wit overhemd, witte handschoenen, wit masker voor zijn gezicht. Het is mijn buurman, mijn geliefde sinds anderhalf jaar. Hij overhandigt mij een envelop. Ik vis een blocnotevelletje eruit en lees hardop de handgeschreven tekst. Een gedicht over zijn leven. De laatste regel luidt: ik vraag je hartstochtelijk word mijn vrouw. Ik haast me om ja te zeggen, want ik wil heel graag zijn vrouw worden. Hij doet het masker af. Verrast kijken we elkaar aan. 
“Je hebt ja gezegd. Dus je doet het! Je wil echt met me douchen!” zegt Sytze.
“Douchen?” 
“Ach, ik bedoel trouwen natuurlijk!” 

6 mei 2002
Huis kopen
Eind april, namiddag. Sytze stapt mijn werkkamer binnen en valt met de deur in huis: “Zeg-es even, heb jij zo’n ding waar alles in staat?” 
“Waar wat in staat?” 
“Nou, wat alles kost.”
“Bedoel je dit ding?” Ik pluk een Hema-folder uit de krantenstapel.
“Nee, dat ding met grote dingen. Kost duizend, tienduizend, dertigduizend, nou ja, veel meer, je weet wel, een heleboel...” zijn armen beschrijven radeloos een groot vierkant, en dan komt het verlossende woord: “Gebouwen!”
“Ah, je bedoelt het makelaarskrantje!” 
Een uur later staan we met open mond bij een rond, wit hoekhuis, omgeven door water; voor de deur een loopbrug en een sluisje. Dit is niet voor mij weggelegd, denk ik. “Dit is ons huis,” zegt Sytze vastberaden. 
Twee ijverige makelaars zijn erbij als we het huis vanbinnen bekijken. Onze makelaar staart vanuit de woonkamer dromerig naar een visser en adviseert de vraagprijs te bieden. 
Het huis is eigenzinnig. Het daagt me uit: pak me dan, als je kan, je kan me toch niet krijgen! Ik kijk naar een vitrinekast met oude fototoestellen en herken het Brownie-boxje dat mijn vader me gaf toen ik elf was. Ik kijk naar de schilderijen van Corneille en denk aan onze liefdesvogel van Corneille op mijn vensterbank. De makelaar kijkt op zijn horloge; er moet een besluit genomen worden.
“Oké, we doen het,” hoor ik iemand zeggen en dat ben ik zelf. 
Sytze miemt hoi-hoi met omhooggestoken vuisten.

2 juni 2002
Machtig mooi
Eind mei, we drinken wijn op het Franse balkon.
“Het is een gedicht met heel veel dingen”, zegt Sytze. 
“Wat bedoel je?” 
“Dat daar,” hij gebaart richting boekenkast. 
“Bedoel je een boek?” 
“Nee, veel verder.” 
“De boekwinkel?” 
“Veel groter en machtig mooi.”
“Ons nieuwe huis!” gok ik, want we hebben eergisteren het koopcontract getekend.
Hij knikt. “Let op schat, we gaan het geheel en al volbrengen!”

31 augustus 2002
Het huwelijk
Vandaag, 31 augustus, gaat hij in het stadhuis ‘ja’ zeggen in plaats van ‘nee... eh... ik bedoel ja’. Dat heeft hij beloofd.
We zijn 57 en 67 en we hebben zo’n honderd dierbaren uit ons beider heden en verleden uitgenodigd. We gaan ervan uit dat de volgende gebeurtenis die een dergelijke verzameling rechtvaardigt zich pas weer voordoet als een van ons sterft. We willen feestvieren met mensen die we op onze crematie kunnen verwachten, maar we willen niet wachten tot de dood ons het dansen belet.
Magere Hein blijft om een hoekje meeloeren – dat hebben twee voorbije infarcten zo in gang gezet – maar we bezweren hem door een nieuw leven te beginnen. Beminnen. Trouwen. Verhuizen. Nog meer beminnen. 
Of zoals een vriend schreef: “Jullie zijn in staat het lente te laten zijn terwijl de winter in aantocht is.” 
De ambtenaar vraagt aan Sytze wat zijn antwoord is en door de volle zaal klinkt een krachtig: ‘Ja!’ gevolgd door een fluisterzacht: “Nou!”

3 november 2002
Een duik van de trap
Boenk boenk boenk! Stilte... daarna jammerkreten: “Oo, ooo!” Ik smijt mijn kam op de grond en snel de badkamer uit. Onder aan de trap in ons nieuwe huis ligt Sytze, half gedraaid over de treden. 
Ik heb inmiddels een arsenaal angstige afbeeldingen in mijn hoofd: Sytze met gescheurde kleren bloedend na een val van de fiets, Sytze die tijdens het avondeten ineens alle woorden kwijt is, Sytze die kort na onze bruiloft spierwit wordt bij het lezen van een brief waarin staat dat wegens huwelijk zijn pensioen verlaagd wordt. Afbeeldingen met het bijschrift: Ga alsjeblieft door met leven! Maar bij dit plaatje – Sytze gedrapeerd op trap – verbleken alle voorgaande.
Ik vlieg naar beneden. Ambulance, ik moet 1-1-2 bellen. 
Over hem heen gebogen, kijk ik hem aan en hij kijkt mij aan. Wijdopen ogen in een bleek gezicht, maar zijn blik is – o dank je wel God – helder en open. Geen wegdraaiende ogen of ander vaag vertoon. Misschien dat God door mijn dankgebedje is aangemoedigd tot meer wonderen, want Sytze staat op, ik geloof mijn ogen niet, hij staat gewoon op en zegt: “Niks loos”. Ik vraag hem zijn armen te bewegen, zijn handen, vingers, benen, voeten en tenen. Alles doet het en ik zie geen bloed. 
Hij beantwoordt al mijn vragen. Is uitgegleden van de bovenste tree. Nee, hij weet niet meer hoe dat kwam, misschien door de schoenen met leren zolen die hij had aangetrokken om te gaan wandelen, of een black-out misschien? 
“Ik dacht dat ik rechtuit moest maar ik moest naar beneden... ik zag heel veel dingen en jij was er en alles was zo mooi!” Dat lijkt wel een doodservaring.
“Kom mee naar boven, doktertje spelen,” commandeer ik. Hij grinnikt en loopt de trap op, zo te zien moeiteloos. Ik kijk zijn armen en benen na, zijn buik en rug, geen blauwe plek te bekennen. Wel een schaaf op zijn arm; toch een beetje bloed. Lichtrood, dun bloed. In de gaten houden of het goed stolt. 
Hij trekt een schoon overhemd aan en zegt dat we kunnen gaan.
Als we door de stad lopen, check ik hem elke tien minuten. “Heb je pijn? Ben je moe? Je wordt vast gek van mijn vragen.” Nee hoor, hij heeft geen pijn, is niet moe en ik mag rustig vragen. We wandelen een flink stuk. In een eetcafé eten we vis en we wandelen weer naar huis.
Voor het slapengaan, inspecteer ik zijn hele lijf opnieuw, nog steeds geen enkele blauwe plek. 
“Ik voel me van ganser harte goed,” zegt hij “en morgen moet dit weg.” Hij wijst naar de stoppeltjes op zijn kin. Over tot de orde van de dag.

11 januari 2003
Logopedie
“Ga je nog naar logopedie?” vraagt een vriendin aan Sytze. Ik spits mijn oren en krom mijn tenen. Voor iemand die een uur geleden nog verdiept was in de NRC, is de vraag of hij nog met het leesplankje oefent – want daar komt het wel op neer – misplaatst. Ben benieuwd wat hij nu gaat zeggen. 
Het stadium van plaatjes en woorden samenvoegen: fiets, piano, theepot, ligt twee jaar achter hem. Het dagboek waarin de logopediste zijn vorderingen bijhield is opgeborgen. Ik heb het gelezen: Meneer spreekt niet meer alleen fluisterend. (...) lezen van losse woorden en daar een betekenis aan koppelen lukt redelijk. Lezen van zinnetjes is moeilijker. Schrijven van de naam lukt en van een aantal korte woorden. (..) Het begrijpen van de taal lukt het best wanneer je spreekt in korte zinnen met 1 boodschap tegelijk (...). 
Zijn logopedie hield in dat hij verdwenen woorden opnieuw moest aanleren, opnieuw leren spreken, lezen en schrijven...  Hij liep echter al gauw op zijn leerplan vooruit en begon de krant te lezen. Fanatiek las en herlas hij één artikel per dag totdat hij het helemaal begreep. Een paar maanden later las hij de hele krant en begreep wat hij las. De logopedie hield hij toen voor gezien.
“Nee, ik ga niet naar logopedie”, antwoordt hij beminnelijk. 
“Je ging er toch wel heen?”
“Nee nooit.” Luchtigjes informeert hij of ze nog op vakantie gaat. Mijn tenen glijden terug in de schoenneuzen. 
“Waarom zei je dat eigenlijk, je hebt toch wel logopedie gehad?” vraag ik later.
“Dat komt niet van pas. Ze kent de middelen niet.” Vrij vertaald: Dat heeft geen zin. Ze weet er te weinig van. “Kom we gaan een pilsje drinken.”
Potverdorie! Zo gaat dat: leeswolf met scherpe geest wordt gezien als stoethaspel die woordjes moet leren. Zijn beperking trekt de aandacht en zijn kracht... die moet je wíllen zien. 
Verbijsterd vraag ik hem of hij zich lullig voelde door de vraag over logopedie. Hij denkt even na, zegt eerst ja en dan nee. 
“Menig mens zeikt over.. eh... onbekende meningen. Begrijp je dat?”
Ik snap het, iedereen slaat de plank wel eens mis en dan gaan we gewoon over op een ander onderwerp! 
“Was ze leuk, die logopediste?” vraag ik.

13 april 2003
Gedicht
Hij ligt al een uurtje in bed als ik aanschuif. 
“Eindelijk, daar ben je,” mompelt hij half slapend. 
Zomaar uit het niets, ik weet niet waarom, vraag ik of hij een gedicht uit zijn hoofd kent.
“Vroeger kende ik er heel veel, maar nu niet meer,” zegt hij berustend. 
Maar dan... ook zomaar uit het niets declameert hij, liggend op zijn rug, op luide toon alsof hij voor een collegezaal staat: 

“Wild, leeg breekt de dag aan, 
bevestigend met kermen 
wat in het zwerk de maan 
voorkondigde - o, verloorne, 
waarblijft gij? - Meeuwenzwermen 
krijten zinledig wee 
uit over het hol toornen 
der godverlaten zee.”

Ik ben perplex. 
“Waar haal je dat nou ineens vandaan?”
“Roland Holst! ‘Wintergedichten’ die las ik toen ik 17, 18 was.”
“Heb je ze toen uit je hoofd geleerd?”
“Ja, en opgeschreven.”
Ik vraag hem het gedicht nog een keer te laten horen. Hij probeert het, breekt zinnen af, begint opnieuw, waarschijnlijk denkt hij er nu te veel bij na.
Bij het ontbijt vraag ik of hij het gedicht wil laten zien. Hij pakt blindelings een boekje uit de kast met een gemarmerde omslag en een leren reliëfkaft. Op de lijntjes van de bladzijden zie ik in bleke vulpeninktletters de wintergedichten van Roland Holst. Opengeslagen op de juiste bladzijde ligt het juweel nu naast me bij de computer en ik type de nachtelijk gedeclameerde poëzie over.

Ik denk aan wat Sytzes vorige vrouw een keer tegen me zei: “Met Sytze zul je je nooit vervelen!” ‘In voor- en tegenspoed’, weet ik nu. 

 
Dit artikel is gepubliceerd in september 2003 in het gedeelte Medisch van       
maandblad Plus Magazine.




http://gezondheid.plusonline.nl/medischshapeimage_2_link_0