Panama
Hij geeft me een hand, noemt zijn naam en vraagt of we storm hebben gehad op de Atlantische Oceaan. De zon komt op en we varen de eerste van de drie sluizen binnen die het schip 26 meter gaan ‘optillen’. Na acht zeehavens ontmoette ik niet eerder een loods die me een hand gaf, laat staan een gesprekje begon.
Hij wijst me de oude sluis, die verstopt ligt achter groen en materieel. Het spoorlijntje is nauwelijks zichtbaar. We bevinden ons in een gloednieuw meesterstuk van techniek waar geen treintjes meer nodig zijn.
Ondanks de verbreding is Sergii, het Oekraïense opperhoofd van de machinekamer, er niet gerust op. Als het schip de sluiswand raakt kan de drain van het zwembad, dat gevuld wordt met water uit de zee, beschadigd raken. Op zo’n reparatie zit hij niet te wachten.
Voor Cap O (zo noem ik de kapitein) ligt dat anders: precisievaren is zijn passie. Aan het eind van de derde sluis wijst hij opgetogen op de nauwe ruimte tussen schip en sluiswand. Of ik daar een foto van wil maken… een ogenblik vergeet hij gezag uit te stralen.
Op het Gatunmeer gaan we voor anker; de loods geeft mij wederom een hand. Hij bedankt Cap O voor zijn assistentie. Huh? Wie assisteert wie eigenlijk? Ik vraag het Cap O, want gewoonlijk is híj degene die de loods bedankt. Hij mompelt iets van joint action. Vanaf brugvleugel-stuurboord zie ik hoe de loods via een luik boven de waterspiegel in een bootje stapt en met een wijde bocht wegscheurt. Tussen dichtbegroeide eilandjes en verre bergtoppen rest een schuimspoor.
Straks moet de voltallige bemanning een half etmaal onafgebroken aan de bak. Daarom verplicht Cap O een extra lange siësta, direct na de lunch. Bleek zonlicht en tropisch-warme wind. Alle mannen onder zeil. Ondertussen dient het verankerde schip de wereldhandel met zowel diepvries als ontvlambaar spul (parfum) waarvoor AB (Able Seaman) Roy vanmorgen de rode vlag moest hijsen; verplicht in havens en sluizen.
Nog even sta ik alleen op de brugvleugel. In dit scharnierpunt van zoet water tussen twee zoute oceanen, met Afrika aan de overkant van de Atlantische oceaan, China aan de overkant van de Stille Oceaan, en met de wetenschap dat China en Afrika door land met elkaar verbonden zijn, schroef ik mijn bevattingsvermogen terug naar wat ik snap. Op de wereldkaart bevind ik me op een cruciaal stipje tussen het land waar ik aan boord ging, waar mijn dochters wonen, en het land waar ik van boord zal gaan, waar mijn zoon woont. De vaarroute tussen dochters en zoon is meer dan vijftienduizend kilometer. Vijftienduizend kilometer golven! Vijftienduizend kilometer horizonnen! En ja hoor, daar zijn ze, waterlanders die bij mij moeiteloos tussen verstand en emotie weten door te sijpelen.
Om drie uur komt de volgende Panamaloods via het luik boven de waterspiegel aan boord. Nee, geen hand. Het schip trilt. We varen weer. In de namiddag storten wolken naar beneden. Eerst een watergordijn, dan een dikke mist met aanhoudend bliksemschichten en donderklappen. Zo stelde ik me op de gereformeerde lagere school in de jaren vijftig Sodom en Gomorra voor. Om niet in een zoutpilaar te veranderen kijk ik voor alle zekerheid strak vooruit. Als baken in de branding vaart daar een spierwit cruiseschip met de naam Peace Boat.
De mist trekt weg. Een verzopen stadssilhouet doemt voorzichtig op. Panama. In de avondschemering worden we – in een zee van kunstlicht – opnieuw tussen sluiswanden door geloodst, nu naar de Stille Oceaan. Prima na drie weken lang oceanische zonsondergangen!
Francesco Carletti, een Florentijnse handelsman, maakte in 1594 ook de oversteek naar Panama. In een bewaard gebleven verslag, schreef hij dat schepen die uit Spanje kwamen gewoonlijk in de Caribische plaats Nombre de Dios hun goederen losten; die werden dan verder over land naar Panama vervoerd.
Carletti deed het anders. In Nombre de Dios scheepte hij zich met zijn vader, zijn bemanning en vrachtgoed in op een soort fregatten, die werden voortbewogen door ‘Moorse slaven’. Ze voeren zestig mijl langs de kust en vervolgens stroomopwaarts in de zoetwaterrivier Rio di Ciagre. Negentien dagen later kwamen ze aan bij de opslagplaats Casa di Cruzes. Van daaruit vervoerden ze hun goederen vijftien mijl, in kleine hoeveelheden, met muilezels naar Panama. Het regende; de ezels liepen tot aan hun buik in de modder. Nogal wiedes dat de drijvers zwarte slaven waren, vond Carletti: “De tocht is zo vermoeiend en uitputtend dat blanken er nooit tegen bestand zouden zijn. (…) We legden de vijftien mijl af onder zoveel vermoeienissen en ellende, dat ik dacht dat we nooit zouden aankomen in de vurig verbeide stad Panama. En toch, de avond van diezelfde dag dat we vertrokken uit Casa di Cruzes, kwamen we in Panama aan, doorweekt en uitgeput, in de maand september van het jaar 1594.”
Eenmaal in Panama dronk Carletti wijn uit Peru omdat die goedkoper was dan wijn die uit Spanje werd ingevoerd en kocht hij een schip om Peru-waarts te varen. Koersend op mijn fantasie nodig ik Cap O en Carletti uit voor een slok Spaanse wijn. Daar hebben ze wel oren naar. Spektakel in mijn hut! Carletti snoeft dat de overtocht van de Atlantische naar de Stille Oceaan twintig zware dagen telde. Cap O snoeft dat hij dat traject vandaag in één dag aflegde. Ongeloof aan beide kanten. Ik snoef dat twee kapiteins me de hand hebben geschud… over maar liefst 423 jaar heen!
(gepubliceerd in Schreef juli 2022)